top of page
  • Foto van schrijverMichel De Hond

Shit. Ik ben óók een racist.

In oktober 2014 maakte ik een filmpje waarin ik pleitte voor een Zwarte Piet make-over. Een paar dagen later kwam ik er – tot mijn schrik – achter dat ik zelf ook racistischer ben dan ik dacht. Hij die zonder zonden is werpe de eerste steen.

DOOR: MARC DE HOND

Vorige week vertelde Martin Simek in DWDD hoe hij zich ontfermt over Afrikaanse bootvluchtelingen aan de Italiaanse kust. Hij noemde hen ‘zwartjes’. Tafeldame Sylvana Simons sprak hem aan op zijn woordkeus.

Vorige maand plaatste damesblad VIVA een artikel op haar site over de voordelen van daten met een donkere man, waarin het ene na het andere stereotype werd opgerakeld. Anousha Nzume was de eerste die reageerde met een kritisch tegenstuk. Martin Simek en de VIVA, maar ook Sylvana Simons en Anousha Nzume kregen vervolgens de nodige sociale media ellende over zich heen.

Tweet gericht aan Sylvana, n.a.v. haar optreden bij DWDD


Het is 2015. Racisme is nog steeds een actueel onderwerp in Nederland. Als puntje bij paaltje komt zijn we minder tolerant dan we zelf denken. Dat geldt ook voor mijzelf.

Vorig jaar werd ik gevraagd om mee te doen aan de actie “Zwarte Piet make-over” waarin min of meer bekende Nederlanders pleiten om het uiterlijk van Piet aan te passen. Ik deed mee. Niet omdat ik geloof dat alle mensen die de traditionele Zwarte Piet leuk vinden racisten zijn, maar omdat ik me goed kan voorstellen dat de klassieke donkergeschminkte Piet met dikke rode lippen als pijnlijk en discriminerend kan worden ervaren. Als een update van het uiterlijk van Piet het feest weer voor iedereen leuk kon maken, leek mij dat een kleine moeite.

“Opeens vielen mij dingen op aan mijn gedrag, en dat van mijn omgeving, die mij niet eerder zo waren opgevallen.”

Ik zette in oktober 2014 mijn filmpje online waarin ik sprak over Piet en racisme. Discriminatie… dat doe je niet! Ik toch zeker niet? Een paar dagen later kwam ik er – tot mijn schrik – achter dat ik me zelf ook schuldig maak aan discriminatie. Opeens vielen mij dingen op aan mijn gedrag, en dat van mijn omgeving, die mij niet eerder zo waren opgevallen.

Sportkleedkamer Het gebeurde als eerste bij rolstoelbasketbal. We speelden een wedstrijd tegen een team  bestaande uit allemaal blanke spelers, en één Surinamer. Het is een tegenstander waar we meerdere keren per jaar spannende wedstrijden tegen spelen. Vlak voor we begonnen zei één van mijn teamgenoten: “als die neger op schotafstand de bal krijgt, moet er direct iemand naar toe, we mogen ‘m niet laten schieten”. Ons team nam deze instructie voor kennisgeving aan. De normaalste zaak van de wereld. We weten al jaren dat hij een goede schutter is?

Mij viel nu pas voor het eerst op, hoe wij hem onderling blijkbaar typeren. Ik durf mijn hand er niet voor in het vuur te steken dat ik hem bij een eerder treffen niet zelf eens zo genoemd heb. In ieder geval weet ik zeker dat ik nooit mijn hand heb opgestoken en gezegd: “jongens, we weten zijn naam, zullen we dié anders gebruiken als we het over hem hebben?”

In onze sportkleedkamer wordt sowieso veel ‘gegrapt’ op basis van stereotypen. Als iemand iets kwijt is wijst er altijd wel iemand naar onze Marokkaanse speler, die het dan wel gestolen zal hebben. Of als een van onze Surinaamse spelers te laat komt, dan is dat logisch want het is “toch altijd hetzelfde bij jullie”. En die ene corpulente speler in het team, heeft als er een basketbal kwijt is deze ongetwijfeld weer “onder zijn shirt verstopt”.

Ik kan me niet herinneren dat ik ooit heb ingegrepen bij dit soort opmerkingen. Ik weet wèl zeker dat er momenten waren dat ik meedeed in ‘de grap’. Of daar zelfs in voorop ging. “Kijk ons eens een goed team zijn, waarin we alles tegen elkaar kunnen zeggen”. Als het ècht heel grappig is, moet het voor mij altijd kunnen. Maar de discriminerende kleedkamerhumor zit meestal vol clichés en open deuren. Is dit werkelijk hoe ik wil zijn? Binnen onze groep waren er ook weleens grappende opmerkingen over mijn Joodse afkomst. Gierig, sluw, grote neus. Ik voelde me daar nooit door gekwetst. Maar of dat ook zo geldt voor alle anderen in mijn team?

Joden en goyim Ik dacht terug aan mijn jeugd. Hoeveel typeringen leerde ik wel niet om uit te drukken dat iemand niet-Joods is. “Goy”, “Goyim” of “Shikze”, waarmee ik aan kon geven dat iemand niet één van ons was. Deze benamingen werden heus niet positief bedoeld.

“Heb je het al gehoord? Bram heeft een nieuwe vriendin: Marlies!”. “Een Marlies? Dat is zeker geen Yehudiah?” “Nee, het is een shikze”.

Zelfs míjn volk, dat het grootste slachtoffer in de geschiedenis werd van rassenhaat, maakt  onderscheid tussen wie behoort tot de eigen groep en wie niet. Mijn oma kon feilloos oplepelen wie er joods en ‘half-joods’ was. Dan legde ze mij uit: “de moeder van haar moeder was een Christenvrouw; en ook al heeft ze verder twee vol-Joodse opa’s is ze daarom – volgens de Joodse wet – eigenlijk niet Joods.” Nog steeds weet ik van alle mensen in mijn omgeving in welke mate ze vol-, half- of niet-Joods zijn. Waarom doet dat er eigenlijk toe? Zijn er niet belangrijkere dingen om over mensen te weten? Ik heb blijkbaar hele Excelsheets in mijn hoofd waarin keurig vrienden en bekenden naar hun afkomst zijn gerangschikt.

Kleurenblind Meerdere herinneringen kwamen bij me naar boven, waarin ik het niet leuk vond wat ik mezelf hoorde zeggen. In 2009 was mijn paradepaardje: “Wie had dit een paar jaar geleden kunnen bedenken? De beste rapper ter wereld is blank, de beste golfer ter wereld is zwart. Net als de Amerikaanse president, mijn nieuwe stiefmoeder èn mijn pasgeboren zusje.” In een ideale wereld zou ik kleurenblind zijn, maar ik ben het niet.

Ik had de Zwarte Piet-discussie en alles wat daaruit voortvloeide blijkbaar nodig om te ontdekken dat ik de mensen om mij heen door een gekleurde bril bekijk. Ik zie niet alleen de persoon, maar ook zijn verpakking. Welke conclusies trek ik daaruit? Hoe vaak beoordeel ik iemand op zijn afkomst of uiterlijk? Ik vrees dat ik dit nog veel vaker doe dan ik me bewust ben.  Hoeveel mensen gebruiken woorden zoals Simek – of nog veel erger – maar worden daar nooit op aangesproken omdat er dan geen camera of Sylvana in de buurt is?

Het zou in theorie kunnen gebeuren dat er morgen een oud interview of filmpje opduikt waarin ik dingen zeg, waar ik nu niet trots meer op zou zijn. Of sterker nog, dat ik volgende week toch iets zeg dat ik onschuldig of grappig bedoel, maar door anderen al dan niet terecht als discriminerend kan worden opgevat.

Het is makkelijk om te wijzen naar anderen die het ‘verkeerd’ doen. Hij die zonder zonden is werpe de eerste steen. Het is moeilijker om toe te geven wat ik zelf verkeerd doe. Diep van binnen hebben we allemaal weleens racistische of discriminerende gedachten. Daar kunnen we niks aan doen. Het is wel een bewuste keus om dit te erkennen. Ik neem me voor om de volgende keer dat ik – of iemand in mijn omgeving – een racistische typering gebruikt, net als Sylvana mijn hand op te steken en te vragen: “waarom zeg je dat?”

Deel deze pagina:

12 weergaven0 opmerkingen
Post: Blog2_Post
bottom of page